Naar boven ↑

Annotatie

Daniëlle Roelands-Fransen
1 mei 2018

Rechtspraak

Loon op Zand/bestemmingsplan 'Molenwijck Zuid fase 3 en 4'
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Locatie 's-Gravenhage), 27 mei 2015
ECLI:NL:RVS:2015:1698

1. In het tweede kwartaal van 2015 zijn er vier uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die een gemeenschappelijke thema kennen dat de gemoederen steeds meer bezig lijkt te houden: teelt- en spuitvrije zones langs landbouwgebieden. Reden genoeg om hier wat langer bij stil te staan.

2. Woningen en agrarische bedrijfswoningen zijn evident gevoelige objecten. Uit de uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1007, OGR 2015-0086) volgt echter ook dat panden waar detailhandel en kantoren zijn toegestaan als gevoelige bestemming dienen te worden aangemerkt omdat dit functies zijn waar mensen langdurig verblijven waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Als gevolg van dit criterium ‘langdurig verblijf met kans op blootstelling’ bepaalde de Afdeling in een andere uitspraak van eveneens 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:998, OGR 2015-0087) dat een fietspad niet als gevoelig object kwalificeert. Een groenvoorziening waar speeltoestellen planologisch zijn toegestaan – en waar dus feitelijk een speeltuin(tje) kan worden gerealiseerd – kwalificeert wel weer als gevoelig object blijkens de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1698, OGR 2015-0133).

3. Bij het bestemmen van teelt- en spuitvrije zones langs landbouwgebieden dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en anderzijds de vraag of de agrarische bedrijfsvoering door een bestemmingsplan wordt beperkt (zie bijv. ABRvS 5 maart 2014, 201302600/1, ECLI:NL:RVS:2014:736). Dat betekent dat indien een nieuwe gevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt op een afstand van minder dan 50 meter van landbouwgronden die worden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen, zonder deugdelijke motivering waaruit blijkt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, die de toets van de Afdeling niet zal doorstaan. Zie hiertoe de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1945, OGR 2015-0154). Omgekeerd volgt uit diezelfde uitspraak dat een historisch gegroeide situatie waarbij bestaande woningen op een afstand van minder dan 50 meter van landbouwgronden liggen (enkel) in strijd kan zijn met een goede ruimtelijke ordening indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dat is met name het geval indien de gezondheid van omwonenden niet kan worden gegarandeerd. Een dergelijke stelling dient overigens wel onderbouwd te worden met feiten en omstandigheden door degene die deze stelling inneemt. In de eerder genoemde uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1007, OGR 2015-0086) was eveneens sprake van een historisch gegroeide situatie met woningen op een afstand van minder dan 50 meter van gronden waarop gewassen worden gekweekt. In die zaak werd door de gemeenteraad van Buren gewezen op een rapport van de Gezondheidsraad van 29 januari 2014, waaruit zou volgen dat nader onderzoek nodig is naar de effecten van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Daarnaast voerde de raad aan dat de financiële middelen zouden ontbreken om de bestaande woningen weg te bestemmen en de bewoners daarvoor door middel van planschade tegemoet te komen. Onder die omstandigheden en bij het ontbreken van stukken waaruit volgt dat de gezondheid van omwonenden in het geding zou komen, oordeelde de Afdeling dat de raad mocht concluderen dat de nabijheid van boomgaarden bij de bestaande woningen niet ruimtelijk onaanvaardbaar was.

4. Bovenstaande uitspraken laten de beoordeling zien vanuit het perspectief van omwonenden van gronden waarop gewassen worden gekweekt/verbouwd. De uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1698, OGR 2015-0133) toont de casuïstiek echter vanuit het perspectief van de agrariër. In casu werden op een afstand van 27 meter van de grens van een bedrijfsperceel nieuwe woningen met tuinen voorzien en werden op een afstand van ongeveer 17 meter speelvoorzieningen mogelijk gemaakt. De betreffende agrariër kwam tegen deze bestemming op met de stelling dat hij hierdoor in zijn bedrijfsvoering werd beperkt. De Afdeling ging echter niet in deze stelling mee omdat in het in opdracht van de gemeente uitgevoerde onderzoek terecht was uitgegaan van:

– de representatieve bedrijfssituatie bestaande uit de feitelijke bedrijfsvoering;

– rekening houdend met de spuitmachine waarvan binnen het bedrijf gebruik wordt gemaakt;

– uitgaande van het meest toxische middel;

– rekening houdend met beperkingen in spuittechnieken als gevolg van aanwezige watergangen;

– en rekening houdend met het feit dat alleen wordt gespoten wanneer de wind vanuit het noorden komt om drift naar de watergang aan de noordzijde te voorkomen.

Aangezien het nieuwe plangebied van het agrarisch perceel werd gescheiden door de watergang die nu juist driftvrij werd gehouden, werd de kans op blootstelling van de bewoners van de nieuwe wijk verwaarloosbaar geacht. Onder deze omstandigheden werd een zone kleiner van 50 meter ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

5. Kort samengevat geldt dus dat het in bestemmingsplannen hanteren van een bufferzone in het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden goed onderbouwd dient te worden. Het hanteren van een afstand van 50 meter tussen percelen waarop gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige objecten wordt daarbij in beginsel geaccepteerd. De omstandigheden van het geval – aard van gewassen, de spuittechniek, toxiciteit van de gewasbeschermingsmiddelen en dergelijke waardoor minder gevaar en risico zou kunnen bestaan en dus een kortere afstand al voldoende kan zijn – kunnen meebrengen dat het bevoegd gezag deugdelijk moet motiveren waarom is gekozen voor een bufferzone met een beperktere omvang/breedte. Aan die motivering worden zwaardere eisen gesteld op het moment dat door derden wordt bestreden dat de bufferzone noodzakelijk is en onnodig beperkend werkt.