Annotatie
1 mei 2018
Rechtspraak
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Locatie 's-Gravenhage), 21 oktober 2015
ECLI:NL:RVS:2015:3238
1. In ABRvS 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3238 is een omgevingsvergunning voor milieu voor een olieterminal aan de orde (art. 2.1 lid 1 onderdeel e Wabo). De uitspraak is het signaleren waard omdat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak appellant als belanghebbende kwalificeert ondanks de grote afstand (1,8 km) die is gelegen tussen de woning van appellant en de olieterminal. Die grote afstand maakte voor de rechtbank in eerste aanleg juist dat er volgens de rechtbank geen sprake was van belanghebbendheid.
2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In het kader van een omgevingsvergunning voor milieu (art. 2.1 lid 1 onderdeel e Wabo) zijn naast de aanvrager onder meer eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 lid 1 Awb. De aard en omvang van de activiteiten zijn daarbij van belang. Het moet aannemelijk zijn dat milieugevolgen kunnen worden ondervonden op de percelen. Deze uitleg van het begrip belanghebbende in het kader van een omgevingsvergunning voor milieu is begrijpelijk, gelet op de bedoeling van die vergunning. Beoogd wordt immers de omgeving te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de inrichting.
3. Er kan uit de jurisprudentie in dit verband niet een maximumafstand worden afgeleid omdat het steeds afhankelijk is van de feiten, in het bijzonder de aard en de omvang van de inrichting, of al dan niet milieugevolgen kunnen worden ondervonden. Wel blijkt dat er een grijs gebied ligt tussen de 300 en 900 meter. Bij die afstand is in ieder geval niet op voorhand te zeggen of die afstand te groot is om milieugevolgen te kunnen ondervinden omdat het in het ene geval wel en in het andere geval niet als te grote afstand is aangemerkt (zie o.a. J.C.A. de Poorter, T&C Algemene wet bestuursrecht 2015, art. 1:2 aant. 2; V.M.Y. van ’t Lam, ‘De reikwijdte van het belanghebbende begrip in het milieu- en ruimtelijk ordeningsrecht’, M en R 2008/4). In de onderhavige uitspraak is een omgevingsvergunning verleend voor een olieterminal. De afstand tussen de grens van die inrichting en de woning van degene die stelt belanghebbende te zijn bedraagt 1,8 km. Bij mijn weten is bij een dergelijke afstand nog niet eerder geoordeeld dat sprake is van belanghebbendheid in het kader van een omgevingsvergunning voor milieu. De milieugevolgen waar het in deze zaak om gaat, betreffen een karakteristieke lage bromtoon die door het laden en lossen van schepen wordt veroorzaakt. Zowel die omstandigheid als de aard van de omgeving maken dat het geluid van laden en lossen van de schepen klaarblijkelijk – zowel volgens het MER als volgens het bevoegd gezag – waarneembaar zal zijn bij de woning van appellant. Tussen de inrichting en de woning ligt een vrije ruimte doordat daartussen voornamelijk water aanwezig is (Nieuwe Waterweg en het Calandkanaal) en tussenliggende bouwwerken en begroeiing ontbreken nagenoeg. Volgens de Afdeling is het daarom – anders dan de rechtbank heeft overwogen – niet uitgesloten dat appellant bij zijn woning, ondanks de grote afstand tot de inrichting, milieugevolgen van de inrichting zal kunnen ondervinden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is.