Annotatie
1 mei 2018
Rechtspraak
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Locatie 's-Gravenhage), 16 april 2014
ECLI:NL:RVS:2014:1331
1. Sinds de uitspraak ABRvS 16 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU4585 leek ter beantwoording van de vraag of sprake was van een bouwwerk in de zin van de Woningwet of de Wabo (het begrip bouwwerk wordt in beide wetten identiek ingevuld; zie o.a. ABRvS 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:998), een onderscheid gemaakt te moeten worden tussen drijvende woonobjecten (zoals woonarken, marina’s enz.; zie o.a. ABRvS 18 september 1997, Gst. 7079/6) en woonboten en woonschepen. Met betrekking tot woonschepen oordeelde de Afdeling in de uitspraak van 16 november 2011 namelijk het volgende (r.o. 2.4): ‘Niet in geschil is dat de woonschepen metalen constructies zijn, die in het verleden zijn gebouwd om als schip te fungeren en die nog steeds kunnen varen. Ter zitting is komen vast te staan dat de woonschepen door middel van trossen van staalkabel en met een loopplank zijn verbonden met de kade. Voorts zijn de woonschepen aangesloten op nutsvoorzieningen en op het riool. Niet in geschil is dat de aansluiting op nutsvoorzieningen en de uit de milieuregelgeving voortvloeiende aansluiting op het riool, bestaande uit een aangekoppelde buis aan de zijkant van de woonschepen, eenvoudig zijn af te koppelen. Gelet op het vorenstaande zijn de woonschepen niet zodanig met de grond verbonden als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening en derhalve niet aan te merken als bouwwerken.’
2. Voor een verschil in benadering tussen enerzijds drijvende woningen geen schip zijnde en woonschepen anderzijds, bestond en bestaat naar mijn idee geen goed argument. Waar het bij de kwalificatie als bouwwerk om gaat, is de vraag of de constructie bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Dat een constructie kan worden verplaatst of zichzelf kan verplaatsen (door een aandrijfbron), doet volgens vaste rechtspraak niet ter zake (zie o.a. ABRvS 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2081; in die zaak werd de desbetreffende SRV-wagen overigens niet als bouwwerk aangemerkt omdat geen sprake was van een plaatsgebonden functioneren). Evenmin is de oorspronkelijke functie van de constructie (‘gebouwd om als schip te fungeren’) relevant. De overweging (zie r.o. 4) dat het in deze zaak van origine een zeilboot betreft en de overweging dat deze zeilboot niet meer kan zeilen en ook overigens niet zelfstandig kan voortbewegen, hadden mijns inziens dan ook geheel achterwege kunnen blijven. Uit de wijze waarop de zeilboot is afgemeerd, blijkt mijns inziens afdoende dat het schip bedoeld is om langere tijd ter plaatse te functioneren. Meer is voor de kwalificatie als bouwwerk niet nodig (dat sprake is van een constructie van enige omvang staat uiteraard niet ter discussie). Opmerkingen over zeilen en motoren maken het onnodig verwarrend. Tenminste: ik neem aan dat als deze voormalige zeilboot nog wel zelfstandig zou kunnen voortbewegen, dat in dezen op geen enkele wijze zou afdoen aan de kwalificatie ‘bouwwerk’ in de zin van de Wabo.
3. Naar aanleiding van deze uitspraak bereikte mij vanuit verschillende gemeenten het geluid dat er nu wel de nodige handhavingskwesties te verwachten zijn, omdat menig woonboot geen bouwvergunning of omgevingsvergunning voor bouwen heeft. Dat is in strijd met artikel 2.3a van de Wabo. Ik volsta op deze plaats met de opmerking dat eventuele handhavingsperikelen niet van invloed behoren te zijn op het zo zuiver en werkbaar mogelijk houden van het cruciale begrip ‘bouwwerk’.